De overheid verwacht van inwoners dat zij voor hulp in eerste instantie hun eigen netwerk benaderen. Dat geldt ook voor inwoners die psychisch kwetsbaar zijn. Maar zij hebben lang niet altijd een stevig netwerk. Terwijl toegankelijke, lichte en eenvoudige hulp, bijvoorbeeld vanuit vertrouwde netwerken om hen heen, kan voorkomen dat problemen groter worden of uitbreiden naar andere leefgebieden. Dit draagt er ook aan bij dat zorg toegankelijk en betaalbaar blijft.
Initiatieven zoals zelfregie- en herstelcentra en inloophuizen (met laagdrempelige begeleiding) zijn voorbeelden van steunnetwerken die mensen helpen in hun dagelijkse leven. Zij voelen zich daar gezien als mens, in plaats van als patiënt met een diagnose. Ze leren mensen kennen die met vergelijkbare problemen worstelen. Ook ontwikkelen ze daar vaardigheden om de problemen van alledag zelfstandig aan te kunnen.
Het is nodig dat het Rijk een extra impuls geeft aan het opbouwen en uitbreiden van steunnetwerken. Anders loopt deze ontwikkeling vast. Want gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor het ondersteunen van sociale cohesie, ervaren beperkingen. Wanneer er alleen aandacht is voor het afbouwen van de wachtlijsten in de zorg, en er geen extra impuls wordt gegeven aan het opbouwen van sociale netwerken, is het risico dat de vraag naar de geestelijke gezondheidszorg (ggz) verder toeneemt.
Over wie gaat dit toezichtonderzoek?
Bijna de helft (48%) van alle volwassenen in Nederland heeft ooit een of meerdere psychische aandoeningen gehad. Er zijn allerlei momenten in het leven waarop mensen kunnen vastlopen. Soms gaat het een periode beter, maar blijven angsten, depressie of andere psychische klachten op de loer liggen.
Ria, Nico en Maryam vertellen over de steun die zij vinden bij lokale initiatieven zoals zelfregie- en herstelcentra en inloophuizen. Zonder verwijzing van de huisarts kunnen inwoners hier ondersteuning krijgen in het leven van alledag waarin zij vaak vastlopen. Sommige mensen hebben hier zo veel baat bij, dat zij geen verwijzing naar de ggz (meer) nodig hebben. Voor anderen is het een oplossing om de tijd dat zij op een wachtlijst staan te overbruggen. Of ze hebben al een traject in de ggz achter de rug, en merken dat deze vorm van ondersteuning een terugval helpt te voorkomen.
Ria heeft twee kinderen en vier kleinkinderen. Bijna 20 jaar geleden is ze behandeld voor een dwangstoornis die voortkwam uit een extreme vorm van faalangst. Van de dwangstoornis is ze af, maar door de faalangst durfde ze bijna niet onder de mensen te komen. Ze heeft hierdoor lange tijd thuis gezeten, tot ze hier depressief van werd en steeds meer behoefte kreeg aan contact. Eigenlijk is ze juist een ‘mensenmens’.
Twee jaar geleden nam ze het initiatief om naar een inloopmiddag te gaan van het zelfregie- en herstelcentrum. Ze gaat er graag naartoe: ‘Ik kan er mijn verhaal kwijt. We zijn met een vaste groep mensen, ik voel me op mijn gemak bij hen. Ik heb niet zo snel meer een terugval, omdat ik weet dat ik hier mag zijn zoals ik ben. En ik weet dat ik een vangnet heb.’
Ria zet zich nu ook als vrijwilliger in bij het zelfregie- en herstelcentrum. ‘Dat geeft me veel zelfvertrouwen.’
Als het toch even wat minder gaat maakt Ria een afspraak met de POH-GGZ (praktijkondersteuner) in de huisartsenpraktijk. Op deze manier heeft ze geen zwaardere zorg nodig.
Nico is gescheiden. Zijn zus is overleden en zijn ouders zijn jong gestorven. Hij is gestopt met werken. Hij voelt zich eenzaam, Vooral in de wintermaanden heeft hij het moeilijk. In een lokale krant las hij over het zelfregie- en herstelcentrum. Regelmatig gaat hij daar naar groepsbijeenkomsten. ‘Als groep leren we van elkaar. Het is fijn om ervaringen uit te wisselen.’
Ook volgt hij er een training gericht op zelfmanagement. ‘Ik kan beter tot 10 tellen, wat voorkomt dat ik emotioneel reageer op anderen. Ook heb ik er geleerd om meer voor mezelf op te komen.’
Maryam is uitgevallen op haar werk, ze kon niet meer. Na de geboorte van haar dochter (inmiddels 13) raakte Maryam in een depressie. Een aantal jaar later heeft ze nog eens psychische hulp gezocht. Ze is als kind veel gepest en dat belemmert haar in haar dagelijkse leven. Nu, meer dan 7 jaar later, is ze opnieuw vastgelopen met depressieve klachten. Ze staat op de wachtlijst bij een ggz-instelling. Ze wil graag werken en er zijn voor haar dochter.
Via social media ontdekte Maryam dat er in haar woonplaats een zelfregie- en herstelcentrum is. Ze doet daar mee aan groepsactiviteiten. Ook heeft ze elke drie weken een individueel gesprek.
De gesprekken helpen haar op een rij te zetten wat bij haar speelt. Vooral dat ze van alle kanten iets ‘moet’ geeft Maryam stress. Bij het herstelcentrum heeft ze het gevoel dat alles gezegd mag worden. ‘Daar zijn mensen die iets vergelijkbaars hebben meegemaakt, mensen die ook zijn vastgelopen en psychische schade hebben opgelopen. Ze luisteren écht naar mij.’
Ria, Nico en Maryam zijn fictieve personen. De verhalen zijn gebaseerd op de verhalen van inwoners die wij in het onderzoek spraken.
Ondersteuning vanuit de sociale basis
In hoeverre lukt het gemeenten en hun lokale netwerk om zorg en ondersteuning te bieden aan inwoners als Ria, Nico en Maryam? Toezicht Sociaal Domein (TSD) heeft hier in vier lokale onderzoeken naar gekeken. Centraal staat de ondersteuning vanuit de sociale basis.
De sociale basis zijn alle informele en formele netwerken in een buurt, wijk of gemeente. De sociale basis bestaat uit familie, naasten, mantelzorgers en vrijwilligers. Maar ook uit welzijnswerk, zelfregie- of zelfhulpgroepen en andere initiatieven en organisaties die ondersteuning kunnen bieden als dat nodig is.
De onderzoeken in de gemeenten geven een duidelijk beeld van de kansen en de uitdagingen op lokaal niveau. De onderzochte gemeenten verschillen van elkaar qua spreiding over Nederland, stedelijkheid, mate van sociale cohesie en de oplossingen die er gekozen zijn. De gemeenten zijn alle vier voorloper in de ondersteuning aan psychisch kwetsbare inwoners.
De resultaten van ons toezichtonderzoek per gemeente zijn te vinden in 4 rapportbrieven. Een samenvatting van de kansen en uitdagingen in gemeenten staat onder Wat kunnen gemeenten doen?.
Er zijn een aantal grote knelpunten die gemeenten niet zelf kunnen oplossen. Deze vragen om een oplossing op landelijk niveau. In een brief aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) licht TSD deze knelpunten toe. Onder Wat kan het ministerie van VWS doen? staat hiervan een samenvatting.
Wat kunnen gemeenten doen?
Gemeenten, ervaringsdeskundigen, welzijnsprofessionals, sociale ondernemingen en vrijwilligers zetten zich dagelijks in om mensen zoals Ria, Nico en Maryam te ondersteunen in hun eigen wijk of dorp. Zelfregie- en herstelcentra zijn voor inwoners erg waardevol.
’Als je alle medewerkers van zelfregie- en herstelorganisaties midden in de nacht wakker maakt en je vraagt: wat voeg je toe? Dan zegt bijna iedereen: dat mensen zich weer gezien voelen. […] dát is wel de impact die we maken: dat mensen die verloren zijn zichzelf weer kunnen zien als iemand die ertoe doet.’ – (Sonja Visser, directeur Nederlandse Vereniging voor Zelfregie en Herstel)
Het is belangrijk dat gemeenten een visie hebben op de rol van de sociale basis en wat er nodig is om deze te versterken. En dat gemeenten, lokale partijen en zorgpartijen (ggz, huisarts en praktijkondersteuner ggz) elkaar steeds meer opzoeken.
Hoe de weg naar ondersteuning verloopt verschilt per gemeente. Inwoners weten op dit moment vaak niet goed waar zij terecht kunnen. Zowel voor informele als formele hulp. Mensen voelen een drempel om binnen te stappen bij de gemeente of welzijnsorganisatie. Een belangrijke voorwaarde om in een vroeg stadium en dicht bij mensen hulp te bieden is dat professionals outreachend werken. Dat betekent dat zij een bekend gezicht zijn in de wijken. Dankzij de relatie die zij met inwoners hebben opgebouwd vangen ze signalen op en kunnen ze mensen ‘warm’ begeleiden naar hulp. Ook samenwerking tussen informele en formele ondersteuning is belangrijk.
Voor veel mensen is de huisarts een belangrijke vertrouwenspersoon. Hier kunnen zij terecht met al hun vragen. Steeds meer huisartsen verwijzen door naar hulp in de wijk, hoewel dat nog niet altijd vanzelfsprekend is. Maar eigenlijk is dit een omweg. Het legt extra druk op de huisarts. Idealiter zoeken inwoners eerst zelf ondersteuning in de sociale basis.
Hoe sterk de sociale basis is verschilt per persoon en per gemeente, buurt en soms zelfs per straat. Belangrijk is dat (welzijns)professionals in de sociale basis een visie en opdracht hebben om mensen met elkaar te verbinden in sociale netwerken. En dat inwoners in de netwerken worden begeleid om elkaar te helpen.
Een belangrijke rol is weggelegd voor zelfregie- en herstelcentra. Hier kunnen mensen die vastlopen in het dagelijkse leven onder andere terecht voor lotgenotencontact, wat zij als grote meerwaarde ervaren. De ondersteuning is erop gericht om de eigen kracht te vergroten.
Voor een krachtige sociale basis is het belangrijk dat een professional in de wijk kan meekijken vanuit ggz-expertise. Zonder die expertise is het lastig om psychische klachten goed te signaleren, en kan de hulp niet goed worden afgestemd op de specifieke behoefte van een inwoner.
De ggz werkt wél samen met partijen in de wijk bij meer complexe ggz-problematiek. Dat geldt onder andere wanneer er sprake is van overlast of als de veiligheid in het geding is. In de verschillende gemeenten vindt samenwerking plaats in het OGGZ-overleg (of vergelijkbaar).
Veel gemeenten missen de ggz als partner, met een gedeelde verantwoordelijkheid voor mensen met een psychische kwetsbaarheid. Als een inwoner niet in behandeling is, trekt de ggz (vanuit regelgeving) zich terug.
De huidige samenwerkingsrelaties tussen sociale basis, die bestaat uit formele én informele organisaties, en de zorg zijn daarnaast nog onvoldoende geborgd. Dit heeft gevolgen voor de continuïteit van de samenwerking. Als een medewerker of bestuurder vertrekt komt het voor dat de samenwerking opnieuw moet worden vormgegeven.
Psychische hulp vanuit de sociale basis vraagt om een cultuurverandering bij inwoners, welzijnsprofessionals en ggz:
Inwoners zijn vaak teleurgesteld als een gemeente met hen kijkt wat er in hun eigen netwerk mogelijk is.
Professionals zijn vaak gewend om een-op-een begeleiding te geven. Voor het begeleiden van een groep inwoners die elkaar ondersteunen hebben zij een andere opdracht nodig. Dit vraagt ook andere vaardigheden van hen.
Binnen de ggz is het nog niet gebruikelijk om zorg te verbinden met informele ondersteuning.
Om deze cultuurverandering te doen slagen is het nodig dat de gemeente een visie ontwikkelt op de sociale basis. En dat deze visie op de juiste manier in praktijk wordt gebracht. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over hoe gemeenten veel meer dan voorheen opbouwwerk kunnen benutten.
Wat kan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) doen?
Gemeenten en netwerken in de wijk lopen aan tegen een aantal problemen die zij niet zelf kunnen oplossen. De sociale basis lijkt nog niet klaar om een steeds groter aantal mensen zoals Ria, Nico en Maryam de ondersteuning te geven die zij nodig hebben. Daarnaast blijkt dat het nog onvoldoende lukt om ggz-problematiek vroegtijdig te signaleren en zorg flexibel op- en af te schalen.
Een ggz-professional gaf aan van bovenaf te horen te krijgen dat zij niet teveel tijd moest stoppen in het verwijzen van mensen van de wachtlijst naar de sociale basis en het meedenken over welke hulp geschikt zou kunnen zijn: ‘Als iemand geen patiënt wordt is die tijd niet te declareren.’
Zodra vanuit de ggz hulpvragen worden ‘verschoven’ naar netwerken in de wijk, neemt de druk op sociaal werk en zelfregie- en herstelcentra meteen toe. Gemeenten geven aan dat de druk zo snel oploopt dat er in de sociale basis nieuwe wachtlijsten ontstaan en dat de werkdruk nu al zorgelijk wordt.
Gemeenten zien geen mogelijkheid om meer te investeren in de sociale basis dan ze nu al doen vanwege financiële krapte. Daarnaast is dit probleem niet alleen met voldoende financiën op te lossen. Het ontbreekt namelijk op korte termijn aan welzijnsprofessionals, vrijwilligers en ervaringsdeskundigen om de sociale basis verder uit te bouwen.
Professionals en bestuurders van gemeenten, welzijn en zorg ‘verstaan’ elkaar niet altijd goed. Zowel gemeenten, als zorgverzekeraars geven aan dat zij te maken hebben met verschillende juridische en financiële werkelijkheden. En dat zij niet automatisch op dezelfde doelen en resultaten worden aangestuurd.
De regionale plannen komen steeds verder weg te staan van wat lokaal nodig is om de sociale basis te versterken. De samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars is daarmee niet vanzelfsprekend.
Daarnaast is flexibel op- en afschalen van ggz-zorg nog geen realiteit. De continuïteit van hulp is daardoor niet gewaarborgd. Dit heeft te maken met de huidige kaders aan de zorgbudgetten. Ook ervaren professionals belemmeringen om informatie te delen.
Gemeenten geven aan dat zij zonder ondersteuning van het Rijk onvoldoende kunnen investeren in deze knelpunten. Daarnaast is het nodig dat zorg en gemeenten als gelijkwaardige partners over deze knelpunten in gesprek gaan.
Risico's
Gebeurt dit niet, dan zijn er 3 risico’s:
Inwoners die psychische ondersteuning nodig hebben verdwijnen uit beeld. Zij komen pas weer in beeld wanneer de problemen zijn verergerd. Er is bijvoorbeeld sprake van overlast of de veiligheid is in het geding.
Bestaande netwerken voor psychische ondersteuning, met ervaringsdeskundigen en vrijwilligers, raken overbelast en vallen uit. Hierdoor is er in de toekomst steeds minder ondersteuning mogelijk.
Partijen trekken zich terug, zij richten zich weer op hun eigen kerntaken. Is samenwerking eenmaal tot stilstand gekomen, dan is deze niet zomaar weer te activeren.
Het gevolg kan zijn mensen zoals Ria, Nico en Maryam weer zijn aangewezen op zichzelf en Hun psychische klachten alleen maar groter worden. Dat zou betekenen dat de ggz over een aantal jaar aankijkt tegen een nog grotere vraag naar zorg, en mogelijk ook complexere zorg.